
Jurisprudentie
AE9930
Datum uitspraak1999-12-14
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersR9900788
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersR9900788
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing vanwege - oude - fraudeschuld
Afwijzing verzoek ene echtgenoot brengt bij gemeenschap van goederen afwijzing van het verzoek van de andere echtgenoot met zich mee.
Uitspraak
Het gerechtshof te 's-Gravenhage,
tweede civiele kamer,
heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
X.
en
Y.
wonende te P.,
appellanten,
procureur: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Het geding
Bij verzoekschrift ingekomen ter griffie op 22 november 1999 hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 17 november 1999, waarbij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Bij voormeld verzoekschrift hebben appellanten het hof verzocht het vonnis waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, hen alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 1999, waarbij X. is verschenen, bijgestaan door mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Appellanten komen er tegen op dat de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft afgewezen op de grond dat het aannemelijk is dat X. ten aanzien van het ontstaan van een of meer van zijn schulden niet te goeder trouw is geweest. Verder klagen appellanten dat het hen onduidelijk is wat de rechtbank heeft bedoeld met de overweging:
" gegeven voorts het tussen verzoeker geldende huwelijksgoederen regime, in verband met artikel 295 Fw, zal de rechtbank het verzoek van Y. eveneens afwijzen."
2. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het grootste deel van de schuld van appellanten van fl 59.101,51 bestaat uit een vordering van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten ad f 40.351,72 terzake van ten onrechte verstrekte uitkeringen. Ter zitting heeft X. erkend dat hij in de periode 2 oktober 1991 tot 1 april 1993 geen melding heeft gemaakt bij de Dienst Sociale Zaken van het feit dat hij inkomsten uit arbeid genoot.
3. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat X. ten aanzien van het ontstaan van een of meer van zijn schulden - te weten de fraudeschuld - niet te goeder trouw is geweest. Daaraan kan niet afdoen de omstandigheid, dat X. de hem terzake door de strafrechter opgelegde taakstraf naar behoren heeft vervuld.
4. Ook is het hof met de rechtbank van oordeel dat het verzoek van Y. op vorengenoemde grond moet worden afgewezen. Het hof is echter van oordeel dat hier artikel 313 Fw in plaats van het door de rechtbank vermelde artikel 295 Fw van toepassing is, omdat hierin artikel 63 Fw in zaken betreffende toepassing van de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard en een verzoek van een echtgenoot die in gemeenschap van goederen of in enige gemeenschap van goederen is gehuwd als een verzoek van die gemeenschap moet worden behandeld. Dat tussen X. en Y. voormeld huwelijksgoederenregime geldt is door eerstgenoemde zelf verklaard ter terechtzitting van 17 november 1999, blijkens het proces-verbaal van die zitting.
5. Het voorgaande brengt mede dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 17 november 1999.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Boer, Aukes-De Vries en Vlas en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.

